Professor Taalkunde

Waarom ik geen hoogleraar Taalwetenschap werd

 

Wat voorafging:

1966
Ik wil journalist worden, maar vind geen enkele passende opleiding tot een vriend me wijst op “Pers & Communicatie” aan de Vrije Universiteit Brussel. Bijkomstigheid: die studie bestaat enkel op het niveau “licentie” [nu: Master], dus dien ik eerst een “kandidatuur” [nu: Bachelor] af te werken.  
1968
Ik opteer voor de kandidatuur [Bachelor] “Germaanse”, voluit “Letteren en Wijsbegeerte, sectie Germaanse Filologie”, met de idee om daarna over te stappen naar “Pers en Communicatie”.  
 

Dat loopt allemaal vlotjes, maar ik word snel twee keer wijzer.  
Eén: de licentie [Master] Pers & Communicatie heeft geen uitstaans met journalistiek. In de papiermand ermee.
Twee: de journalisten die ik ken, behaalden de meest uiteenlopende diploma’s: Rechten, Romaanse, Geschiedenis, Regent, Onderwijzer… maar vooral géén Pers & Communicatie!
Conclusie: ik werk de Germaanse Filologie gewoon af en dan zien we wel.

Voor de Masterjaren valt mijn keuze op de “majors” Engels en Literatuur. 
Dat is dan wel buiten mijn prof Taalkunde gerekend, de relatief jonge, veelbelovende, vooruitziende en bijzonder minzame prof. dr. S. De Vriendt, die zijn voornaam zorgvuldig verborgen hield en – zo kwam ik veel later te weten - Séraphin heette, misschien daarom. Of ik voor Taalkunde wilde kiezen in plaats van Literatuur? En Nederlands in plaats van Engels? Hij vraagt het niet één keer. Laat ons zeggen, dat hij een beetje diplomatisch aandringt.

Tot mijn verbazing, want de voorbije twee jaar had ik hem vaak getackeld, en public.  
Zo was ik het totaal oneens met de toen algemeen aanvaarde uitleg over “assimilatie”. Ik herinner me mijn tussenkomst, omdat hij me sportief uitnodigde om mijn dissidente gedachten voor iedereen op het bord uiteen te zetten. Liefhebbers mogen direct naar [1].
Nu denkt u natuurlijk: nogal begrijpelijk dat jij geen hoogleraar in de Taalkunde werd, als je de prof en public tegenspreekt en de internationale filologische gemeenschap een dikke nul geeft. Als studentje in de kandidaturen dan nog!

Maar zo ging het niet.
De Vrije Universiteit Brussel zou in 1970 een zelfstandige universiteit worden, los van de Franstalige moederuniversiteit, de ULB. De VUB-in-wording smeedde derhalve uitbreidingsplannen, overeenkomstig de wet op de universitaire expansie en zeer zeker ook als inhaalbeweging voor Nederlandstalig Brussel.
De jonge hoogleraar S. De Vriendt - een echte “ket” en medestichter van de VUB - wachtte een schitterende loopbaan en hij kon dus assistenten gebruiken om zijn visie waar te maken. Een visie die verder ging dan de klassieke taalkunde. Mijn kritische ingesteldheid stoorde hem niet. Integendeel. Net daarom wilde hij me in zijn ploeg. Hij zou nieuwe paden bewandelen, taalkunde met computers, taalkunde van frequenties en herhalingen, filologie van de hoeveelheid en de meetbaarheid. Geen taalkunde, maar taal-WETENSCHAP.

Ik in de wetenschap? Algoritmen. Berekeningen. Statistieken. Vergelijkende syntaxis. Chomsky was hem bekend. Mij ook, vandaar!

Mijn studiegenoot Piet betoonde wel interesse voor het assistentschap en de taalwetenschap. Hij had al een diploma van Onderwijzer op zak en begon aan zijn universitaire studies met veel ambitie. Rekenen, klasseren, kleurcodes, dubbele onderstreping of stippellijntjes… Piet was een Pietje precies. Een systeemdenker met geduld. Nul of één. Geschikt voor de job.

Piet schreef een taalkundige thesis en werd prof aan onze Alma Mater.
Ik schreef een thesis over de Engelse toneelauteur Harold Pinter en werd journalist.
Zoveel te beter voor Academia en Media. 

Soms is het lot niet meer dan een onvermijdbare rechte lijn die er altijd al lag.

© Eddy Bonte

P.S.: Of ik het ooit tot assistent en prof zou hebben gebracht, blijft een open vraag. Het lijkt me veeleer twijfelachtig, want mijn hart en ziel gingen uit naar taalcreativiteit.
P.S. 2: Mijn kritiek op “assimilatie” was niet nieuw of uniek, want de vernieuwer P.C. Paardekooper had die “wetten” al als nonsens afgedaan. Dat wist ik niet. Ik had Paardekooper toen niet gelezen. De Vriendt wel, naar ik aanneem. Ik herinner me niet of we het tijdens onze discussies over Paardekooper hadden. Wellicht amuseerde het De Vriendt dat een snotneus met veel zelfzekerheid algemeen aanvaarde taalkundige “wetten” van tafel veegde.
P.S. 3: Ik lift van Nieuwpoort naar Veurne, naar huis dus. Ik studeer nog aan de VUB. En wie pikt me op? Prof. Dr. S. De Vriendt! Hij zet me af aan de voordeur en ik vraag hem om even binnen te komen. Dat doet hij, de aimabele “ket”. Mijn moeder, die de namen van al mijn proffen en de titels van hun cursussen kende, wist niet wat ze zag. Zo was De Vriendt.

[EB]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

NOOT
[1]

Een “wet” van de assimilatie zegt dat een stemhebbende [z] een stemloze [s] wordt, indien voorafgegaan door een plofklank zoals “k” of “t”.  De [z] in “ik zal” of “het zal” verandert dan in een [s], want we zeggen [ik sal] en [het sal].

Het is duidelijk dat deze “wet” op de spelling berust en niet op de uitspraak. Sterker: dat spelling als de basis van taal wordt beschouwd en uitspraak als een soort afgeleide. De omgekeerde wereld van kamergeleerden.  In de spreektaal, die de echte taal is, klinkt de vervoeging van de eerste en de derde persoon van “zullen” gewoon als [ik sal; ksal] en [het sal; tsal]. Hoe we dat daarna spellen, is een andere kwestie. De [z] is geen [s] “geworden”, om de zeer eenvoudige reden dat op die plek nooit een [z] voorkwam.   

Men kan natuurlijk opmerken dat we wel degelijk een [z] produceren wanneer we trager en met klemtoon “ik zal” of “het zal” uitspreken, maar traag en beklemtoond spreken is in de spreektaal meer uitzondering dan regel. De conclusie luidt simpelweg dat de vervoeging van eerste en de derde persoon twee vervoegingen kent in de gesproken taal. Dat is niets bijzonders. Hoe we dat schrijven, is een ander punt.    

Het lijkt me gewoonweg een kwestie van tong en tanden, in andere gevallen ook van gehemelte, huig of strot. Van [t] naar [s] ligt een stuk makkelijker in de mond dan van [t] naar [z]. Probeer maar. Tenzij we trager en beklemtoon spreken. Probeer maar.

Was de spelling fonetisch, dan zouden we “ik sal; ksal” schrijven, zoals we ook “wort” zouden schrijven voor “word” en “wordt”. Daar hadden ze in de Middeleeuwen geen moeite mee.  
Maar nu wel. De uitleg luidt dat we “ik word” met “d” schrijven vanwege de infinitief “worden” en de stam “word”, zoals we “bord”’ schrijven vanwege “borden”. Een flauwe uitleg, want waarom leiden we de schrijfwijze van een enkelvoud  - “bord”’-  af van het meervoud - “borden”? schrijven we dan niet “duiv” vanwege “duiven”? Zie ook “jij wordt”, maar “word je” [“want” hij komt – kom je], tegenover “hij wordt” én “wordt hij” [“want” hij komt – komt hij]. Het is altijd lastig om uitspraak in spelling te vaten, tenzij men voor de fonetische schrijfwijze kiest, maar dat is voor veel taalkundigen niet complex genoeg.

Tot mijn verbazing, doet die onzin over “assimilatie” nog altijd de ronde, zelfs in het Engels. Op “Studysmarter” wordt anno 2023 boudweg beweerd dat de stemloze [s] in “bags” een stemhebbende [z] is geworden door de stemhebbende [g]. Want: “Native speakers rarely pronounce each letter clearly”. Let op “Each letter”! Met andere woorden: gesproken taal is een afgeleide van spelling! De spelling in het Engels heeft weinig met uitspraak van doen. Daarom alleen al is de spellinggebonden uitleg onzin.
“Bags” is het meervoud van “bag”.  Het meervoud op “s” van een woord dat eindigt op een stemhebbende medeklinker, hier [g], klinkt als [z]. Zo doen de Engelsen dat. De uitleg luidt: de “s” in “bags” wordt uitgesproken met een [z], maar voor de vormelijkheid van de spellingregel geschreven met een “s”. In geen geval wordt de [s] een [z], want er is geen [s].

Veel is ook nog eens taaleigen, want de meeste Vlamingen en een Nederlanders spreken in “bags” een [s] uit, omdat wij in het Nederlands geen stemhebbende medeklinker uitspreken op het einde van een woord – maar enkel schrijven: de uitspraak [ik hep] met [p] wordt geschreven als “ik heb” met “b”, gewoon omdat we van de infinitief “hebben” vertrekken. Kortom, “bags” met [s] uitspreken, zou perfect kunnen, maar behoort niet tot het taaleigen van het Engels. Waar wij moeite mee hebben, een stemhebbende medeklinker op het einde van een woord, vinden de Engelsen gewoon.

[EB]

redactie 02MRT2024